donderdag 11 augustus 2011

Lief

Ik werd verliefd. Ineens. En heel erg. Het was kort voor mijn verjaardag en op mijn verjaardag gaf hij mij een boek. Onzichtbaar, van Paul Auster. Met op de achterkant de auteur zichtbaar in beeld – maar dit terzijde – en op de voorkant een afbeelding van de Eiffeltoren. Hij had een jaar lang Franse les bij me gevolgd, vandaar. Hij had iets voor in het boek geschreven. Toen hij in de boekhandel een paar pagina’s had opengeslagen was hij op lieve dingen gestuit. En dat wenste hij mij ook toe, veel lieve dingen. Ik op mijn beurt vond dat natuurlijk heel lief van hem.

Doorgaans vind ik dingen niet zo snel lief. Ik ben van nature nogal kritisch ingesteld. Zo keken wij met een verschillende blik naar dezelfde films. Hij vond het dan een lieve film, ik viel over het gebrek aan daadkracht van de hoofdrolspeler. Maar nu was ik verliefd en ging ik gretig op zoek naar de lieve woorden in het boek.

Het boek is echter niet zo heel erg lief. Het is een boek over moord. En incest. En seks. Maar dan seks met een rauw randje: overspel, een triootje, en incest dus. Het is ook een boek over volwassen worden en levenslopen. En over literatuur. De roman zit vol literaire verwijzingen. De geciteerde fragmenten van de Provençaalse dichter De Born en de Griekse dichter Lycophron zijn uiterst gewelddadig.

De personages ogen op het eerste gezicht wel sympathiek. In het eerste deel maken we kennis met de twintigjarige dichter en literatuurstudent Adam Walker, die op een feestje een Frans stel ontmoet: de zeer aimabele hoogleraar Rudolf Born en zijn vriendin Margot. Maar al snel blijkt de toch enigszins excentrieke Born er provocerende politieke opvattingen op na te houden en culmineren zijn excessieve woede-uitbarstingen in de moord op de achttienjarige Cedric Williams. Het is pure zelfverdediging, dat moment dat Born zijn stiletto uit zijn binnenzak tevoorschijn haalt en de jongen die Born en Walker in een wat donkere New Yorkse straat met een pistool bedreigt, in zijn buik steekt. Maar in tegenstelling tot de geschrokken Walker reageert hij erg koelbloedig. Na een korte woordenwisseling is het dan ook Walker die wegrent om een ambulance te bellen en als hij terugkomt zijn zowel Born als het slachtoffer verdwenen. Later wordt het lijk van de jongen teruggevonden in een park even verderop, doorboord met meer dan twaalf messteken.

Mede door een dreigbriefje van Born wacht Walker enige dagen voordat hij uiteindelijk verteerd door schuldgevoel – ‘het dieptepunt in mijn loopbaan als mens’ – en angst naar de politie stapt met het verhaal. En dan is het te laat: Born heeft zich inmiddels uit de voeten gemaakt en bevindt zich veilig in Parijs. Auster raakt op dit punt aan een belangrijk thema van deze roman: hoe lief zijn zijn personages en – één letter minder – hoeveel lef hebben ze? Als lezer neem je Walker overigens (nog) niets kwalijk, en leef je mee met diens gewetensnood. Walker is een goed mens, zo wordt keer op keer onderstreept. Maar heel langzaam, haast onmerkbaar, treedt er een kentering op. De gehanteerde verteltechniek in het tweede deel (jij in plaats van ik), creëert meer afstand ten opzichte van de hoofdpersoon en deze afstand maakt het mogelijk zijn seksuele drijfveren te beschrijven. Het derde deel gaat daarin nog een stapje verder en we zien de sympathieke Walker ten prooi vallen aan wraakgevoelens die ook zijn harde en gemene kant naar boven doen komen. Auster legt zo op subtiele wijze de duistere kanten van zijn personage bloot.

Maar Auster doet meer. Zoals het perspectief en daarmee de afstand tot het personage van ik naar jij naar hij kantelt, zo kantelt ook de kwestie van de geloofwaardigheid van het verhaal. Die twijfel over de scheidslijn tussen feit en fictie wordt door Auster al op de eerste bladzijden van zijn roman gezaaid, als Walker over zijn ontmoeting met Born en Margot opmerkt:

‘De waarheid was dat ik nog nooit zulke mensen was tegengekomen, en omdat die twee me zo wezensvreemd waren, zo onbekend in hun affect, leken ze hoe langer ik met hen praatte steeds onwerkelijker te worden – alsof het denkbeeldige personages waren in een verhaal dat zich afspeelde in mijn hoofd.’

Al vertellende laat zijn herinnering Walker af en toe in de steek, maar het valt je als lezer nauwelijks op, meegesleurd als je wordt in het spannende relaas dat hij vertelt, met een grote precisie aan details.

Na de eerste zestig bladzijden blijkt dit relaas het eerste deel van een manuscript dat Walker aan het eind van zijn leven probeert te schrijven. Hij stuurt het op naar zijn oude studievriend Jim Freeman, die nu de verteller wordt, en vraagt hem om tips om zijn writer’s block te doorbreken. Die tip wordt gegeven en opgevolgd zoals we hebben gezien: stap af van de soms te persoonlijke ik-vorm. Het tweede deel over de zomer die Walker in NewYork doorbrengt samen met zijn zus Gwyn, wordt gevolgd door een derde deel, een bundel onaffe aantekeningen. Helaas heeft Walker zijn werk niet meer kunnen voltooien voor zijn dood en wat wij te lezen krijgen is de bewerking van die aantekeningen tot een leesbaar stuk proza door Freeman, zelf een gevierd schrijver.

En daarmee is verhalen vertellen het eigenlijke thema van deze vijftiende roman van Auster. Als lezer word je steeds uit de verhaallijn getrokken en bewust deelgenoot gemaakt van het schrijfproces en de keuzes die daarin gemaakt worden. Wat zo veelbelovend begon als het persoonlijke en waarheidsgetrouwe verslag van de belevenissen van student Adam Walker in het voorjaar van 1967, wordt langzamerhand ondermijnd door de vraag: wat is echt en wat is verzonnen? Deze vraag bereikt een hoogtepunt als Gwyn de gebeurtenissen van het tweede deel ontkent en Jim ons tegen het einde van de roman verzekert dat alle namen, inclusief die van hemzelf, gefingeerd zijn. Zo zijn de feiten op losse schroeven komen te staan en het domein van de fictie binnengeloodst. Het dagboekfragment waarmee deze ontwrichtende roman van Auster eindigt is helaas een overbodige coda: het voegt slechts meer van hetzelfde vanuit nog weer een ander perspectief toe.

Een beetje teleurgesteld las ik het boek uit. Intussen was mijn kortstondige relatie ook gekanteld, nauwelijks merkbaar in het begin, en vervolgens van feit in fictie veranderd, althans, ik wist niet meer wat ik van de feiten moest denken. Ik was 38 geworden, mijn geliefde was de 50 net gepasseerd en kort daarvoor heel hard weggerend. Omdat hij bindingsangst had, of het kon ook verlatingsangst zijn, zo had hij mij op zijn vlucht nog haastig uitgelegd. Een beetje meer lef was me liever geweest.

(zomer 2010)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten